Instapeisen:
HTML/CSS afgerond
Hardware/Usability afgerond
Onderdeel 1: algoritmes
Schrijf een verslag van in ieder geval 400 woorden (dat is ongeveer 1 A4) over algoritmes. Dit verslag voeg je toe aan je reflectieverslag van deze periode.
De volgende zaken moeten hierin beschreven worden.
Een uitleg wat een algoritme is (in je eigen woorden).
Een persoonlijk (uitgeschreven) voorbeeld van een dagelijks algoritme van jezelf (Denk hierbij aan 'naar school gaan', 'de stappen van wekker tot aankomst op school', 'een maaltijd klaarmaken', 'je tas inpakken', etc.. Met uitgeschreven wordt bedoeld dat je laat zien dat je het concept van een algoritme begrijpt. Je mag natuurlijk ook andere bronnen zoeken.
Uit iedere onderstaande video, in je eigen woorden beschreven:
Een beschrijving waar de video over gaat.
Een voorbeeld of situatie uit de video met beschrijving dat aangeeft dat het om een algoritme gaat.
Video 1: https://youtu.be/8wcJAIU3drs
Video 2: https://youtu.be/Yj0RDGhaNsc
Video 3: https://youtu.be/s3DaDh3JkdY
Onderdeel 2: beginnend programmeren CS; computer science
Kies uit onderstaande opties de knop waar de afkorting van jouw docent op staat. Meld je aan met je schoolmail en werk de lessen door. Denk eraan om tijdens het werken af en toe een aantekening in je reflectieverslag te maken van je vorderingen. Aan het einde ontvang je een certificaat; neem dat op in je reflectieverslag.
Computer Science: Het vakgebied dat zich bezighoudt met het bestuderen van computersystemen, algoritmen en computationele processen.
Algoritme: Een reeks geordende stappen om een probleem op te lossen of een taak uit te voeren.
Booleaanse algebra: Een wiskundig systeem dat werkt met waarden die waarheid (1) of onwaarheid (0) vertegenwoordigen en bewerkingen zoals EN, OF en NIET toepast om logische relaties te evalueren.
Programmeertaal: Een set van regels en syntaxis die gebruikt wordt om instructies te schrijven voor computers.
Datastructuur: Een manier om gegevens te organiseren en op te slaan voor efficiënte manipulatie en toegang.
Object-Oriented Programming (OOP): Een programmeerparadigma dat concepten zoals klassen en objecten gebruikt om code te organiseren.
Compiler: Een programma dat broncode omzet in uitvoerbare machinecode begrijpelijk voor een computer.
Debugging: Het proces van het identificeren en oplossen van fouten of bugs in een computerprogramma.
Recursie: Een programmeertechniek waarbij een functie zichzelf aanroept om een taak op te lossen.
Big O-notatie: Een methode om de tijds- en ruimtecomplexiteit van algoritmen te analyseren en vergelijken.
Databank: Een georganiseerde verzameling van gestructureerde gegevens die op een efficiënte manier kunnen worden opgehaald en beheerd.
Encryptie: Het proces van het omzetten van gegevens in een onleesbare vorm om het te beschermen tegen ongeautoriseerde toegang.
Machine learning: Een subveld van kunstmatige intelligentie dat computersystemen in staat stelt te leren en verbeteren van gegevens.
Abstraheren: Het identificeren en isoleren van essentiële kenmerken en concepten van een probleem of systeem.
Modulair programmeren: Het organiseren van code in afzonderlijke modules om herbruikbaarheid en onderhoudbaarheid te verbeteren.
User Interface (UI): Het visuele en interactieve deel van een computerprogramma waarmee gebruikers kunnen communiceren.
Domein D: Programmeren
D1: ontwikkelen
De kandidaat kan, voor een gegeven doelstelling, programmacomponenten ontwikkelen in een imperatieve programmeertaal, daarbij programmeertaalconstructies gebruiken die abstractie ondersteunen, en programmacomponenten zodanig structureren dat ze door anderen gemakkelijk te begrijpen en te evalueren zijn.
D2: inspecteren en aanpassen
De kandidaat kan structuur en werking van gegeven programmacomponenten uitleggen, en zulke programmacomponenten aanpassen op basis van evaluatie of veranderde eisen.
Domein J: Keuzethema Programmeerparadigma's
J1: Alternatief programmeerparadigma
De kandidaat kan van minimaal één extra programmeerparadigma de kenmerken beschrijven en kan programma’s volgens dat paradigma ontwikkelen en evalueren.
J2: Keuze van een programmeerparadigma
De kandidaat kan voor een gegeven probleem een afweging maken tussen paradigma’s voor het oplossen ervan.
Domein K: Keuzethema Computerarchitectuur
K1: Booleaanse algebra
De kandidaat kan rekenen met formules in Booleaanse algebra.