Veel scholen leren hun leerlingen al programmeren, in de eerste instantie vaak met de Beebot of met Scratch, maar richting de bovenbouw van de basisschool en de onderbouw van de middelbare school zijn leerlingen toe aan een taal met tekstcodes zoals Python.
Maar leren programmeren met Python of andere teksttalen is uitdagend, omdat de codes in het Engels zijn en omdat je veel tegelijk moet leren.
Opdracht
Maak een account aan op Hedy. Gebruik hiervoor je schoolmailadres.
Er zijn verschillende lessen. Begin bij les 1, de introductie.
Van hieruit werk je verder tot je het einde van de module hebt bereikt. Daar ben je wel een tijdje mee bezig!
Code: Een of meerdere instructies in een programmeertaal geformuleerd.
Computationele denkstrategieën: Strategieën waarbij werkwijzen en concepten uit de informatica gebruikt worden om problemen op te lossen of taken uit te voeren.
Computerprogramma: Een algoritme, uitgedrukt in concrete programmeertaal, dat door een computer uitgevoerd kan worden.
Event: Een programmeerconcept. Een actie die wordt herkend in een computerprogramma, zoals een muisklik.
Herhaling: Een programmeerconcept. Het meerdere keren achter elkaar uitvoeren van een (reeks) instructies(s).
Iteratief proces: Een proces met stelselmatige herhaling van stappen.
Lijst: Een programmeerconcept. Een geordende verzameling waarden. In sommige programmeertalen bekend onder de naam array.
Operator: Een programmeerconcept. Logische operatoren worden gebruikt in de context van programmeren of zoekopdrachten om de waarde te bepalen van combinaties 32 van voorwaarden. AND, OR en NOT zijn voorbeelden van vaak gebruikte logische operatoren.
Programmeerconcepten: Basisideeën en principes gebruikt bij het programmeren; als het ware bouwblokken waaruit computerprogramma's worden opgebouwd.
Programmeren: Het ontwerpen en implementeren van een computerprogramma.
Pseudocode: Een tekstuele beschrijving van een algoritme. Pseudocode is voor een mens goed te begrijpen, maar is niet voor computers leesbaar.
Software: Geheel van computerprogramma's, vooral besturingsprogramma's en toepassingsprogramma's, waarmee computers bewerkingen en taken uitvoeren.
Stappenplan: Een algoritme.
Stroomdiagram: Een visuele weergave van een algoritme.
Tool: Digitaal gereedschap. Een hulpmiddel voor het uitvoeren van specifieke taken. Het kan om een stuk software gaan, maar ook over specifieke functionaliteit binnen een stuk software.
Variabelen: Een programmeerconcept. In een computerprogramma wordt een waarde of een stuk informatie aan een naam verbonden.
Kerndoel 6: Creëren met digitale technologie.
De leerling gebruikt passende strategieën bij het creëren en gebruiken van verschillende typen digitale producten.
Kerndoel 7: Programmeren.
De leerling programmeert een computerprogramma met behulp van computationele denkstrategieën.